Apocriefen van het Nieuwe Testament, ook wel christelijke apocriefen genoemd,[1] zijn teksten die in het vroege christendom door sommige christenen werden beschouwd als door God geïnspireerd, maar in het proces van canonvorming van het Nieuwe Testament uiteindelijk (op zijn laatst 5e eeuw) niet werden opgenomen in de canon van het Nieuwe Testament.
Deze werken waren vaak pseudepigrafisch, dat wil zeggen toegeschreven aan een belangrijk persoon in het ontstaan van de Kerk, zoals een apostel of andere eerste-eeuwse christen. Sommige hiervan zijn sinds hun ontstaan bekend gebleven (zoals de Brief van Barnabas). Andere zijn herontdekt door tekstvondsten, zoals de Nag Hammadigeschriften, weer andere zijn gereconstrueerd uit citaten in werken van vroege kerkvaders.