Bandbreedte is in de telecommunicatie het verschil tussen de hoogste en de laagste frequentie van het belangrijkste gedeelte van een frequentiespectrum.
Zo is bijvoorbeeld in de bedrade telefonie de gebruikte frequentieband het gedeelte van 300 Hz (hertz) tot 3400 Hz, wat resulteert in een bandbreedte van 3100 Hz (3,1 kHz).
Wat de bandbreedte is in een specifiek geval, hangt af van wat als de belangrijkste frequenties beschouwd worden. Zo worden bij een transmissiekanaal of een bandfilter de frequenties waarvan het overgedragen vermogen minder is dan de helft van het maximale vermogen wel als onbelangrijk beschouwd. Dit zijn meestal frequenties beneden een bepaalde grens, de ondergrens van de band, en boven een bepaalde andere grens, de bovengrens van de band. De frequenties tussen deze beide grenzen vormen de doorgelaten band, en de breedte van deze band noemt men dan de bandbreedte. Deze regel, die wel als halfvermogenregel (half power gain convention) wordt aangeduid, leidt tot de zogenaamde 3 dB-bandbreedte, aangezien een vermogensteruggang tot
relatief een teruggang met ongeveer 3 decibel inhoudt:
waarbij het vermogen is uitgedrukt in decibel.
De grenzen worden dus gekozen bij de frequenties waarbij het vermogen meer dan 3 decibel zakt onder het maximale vermogen.