De Belgische monarchie ontstond in 1831 toen België, na de op Nederland bevochten onafhankelijkheid, een eigen koninkrijk vormde. De koningstitel werd toebedacht aan prins Leopold van Saksen-Coburg en Gotha, die – naar het idee van de volksmonarchie – Koning der Belgen werd. Na hem regeerden Leopold II, Albert I, Leopold III, Boudewijn, Albert II en Filip. Met uitzondering van Leopold I, die luthers bleef, zijn de Belgische vorsten rooms-katholiek.