Beroep

Voor "in beroep gaan", zie Hoger beroep.
Beroepen op een negentiende-eeuwse centsprent: papiermaker, graveur, boekdrukker, boekbinder, apotheker, goudsmid, koperslager, klokkengieter, hoedenmaker, kapper, verver, leerlooier, glasblazer, wagenmaker, zadelmaker, pottenbakker, schoenmaker, kleermaker, schilder en wever.

Een beroep of vak, ook wel aangeduid als stiel, metier (van het Franse 'métier') of professie, is een samenhangend geheel van arbeidstaken die voor de uitvoering een bepaalde vakkennis en -kunde vereisen, en dat losstaand van de individuele beroepsbeoefenaar kan voortbestaan en voor de maatschappij herkenbaar is. Een beroep bepaalt mede de positie van de beoefenaar in de sociale structuur.

In zijn algemeenheid is het een type bezigheid die men pleegt te doen om een inkomen te verwerven. Het maakt niet uit of deze bezigheid als werknemer, ambtenaar of als ondernemer worden uitgevoerd. Soms wordt het begrip uitgebreid tot de dagelijkse bezigheden die al dan niet tegen betaling worden uitgevoerd.[bron?]

Er bestaat een onderscheid tussen arbeid en beroep. Men kan een beroep hebben zonder arbeid te verrichten en andersom kan men arbeiden zonder een beroep te hebben. Het onderscheid met een functie is dat deze door de betreffende organisatie wordt bepaald, terwijl beroepen maatschappelijk worden bepaald, onder meer door opleidingen en beroepsorganisaties.

Het inkomen is niet de enige reden om een beroep uit te oefenen. De beroepsuitoefening kan ook voldoening geven, doordat het een nuttige bijdrage aan de maatschappij geeft, doordat men zijn talenten kan ontplooien of doordat het beroep status geeft. Zo is een derderangs profwielrenner vaak bereid een veel zwaardere inspanning te leveren dan een postbode voor dezelfde beloning.


Developed by StudentB