Bio-energie of energie uit biomassa is energie uit energiedragers die rechtstreeks, dan wel via een chemische omweg, zijn gewonnen uit recent gevormd organisch materiaal of biomassa.
Bio-energie heeft een lange staat van dienst. De geschiedenis heeft geleerd dat de mogelijkheden beperkt zijn. Het Romeinse Rijk draaide op bio-energie, maar had daar niet genoeg van, met economische crises als gevolg. Het Verenigd Koninkrijk zag zich in de Industriële Revolutie gedwongen over te schakelen op kolen, omdat er van geen kanten genoeg bio-energie was.
Bio-energie heeft in Europa meer aandacht gekregen vanwege een mogelijke bijdrage aan de energietransitie. In de Europese richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (Richtlijn 2009/28/EG) wordt de volgende definitie voor biomassa gehanteerd:
Energie uit biomassa wordt verkregen door verbranding, vaak na vergisting of vergassing. Biomassa bestaat uit allerlei organische materialen, zoals akkerbouwproducten, groente-afval, hout, mest, plantaardige olie en snoei-afval.
Bio-energie wordt soms aangemerkt als CO2-neutraal vanwege de korte koolstofkringloop, omdat de bij verbranding vrijkomende CO2 weer opgenomen kan worden als er equivalente biomassa aangroeit. In hoeverre het gebruik van biomassa als energiebron in de praktijk duurzaam is, hangt af van diverse voorwaarden. De voornaamste hiervan zijn een gegarandeerde heropname van de uitgestoten CO2 op korte termijn, geen berokkende schade aan de biodiversiteit en geen concurrentie met voedselproductie. Over in hoeverre aan deze voorwaarden wordt voldaan of voldaan kan worden ontstaat dikwijls discussie.[1] Daarnaast bestaan er zorgen rondom fijnstof en diverse afvalstoffen die meestal vrijkomen bij verbranding van biomassa.