De Britse Oost-Indische Compagnie (Engels: East India Company, ook wel John Company) werd opgericht bij Koninklijk Besluit van koningin Elizabeth I op 31 december 1600. Gedurende de volgende 250 jaar werd het een van de machtigste commerciële ondernemingen van haar tijd.
Het zwaartepunt van de handel van de Britse Oost-Indische Compagnie bevond zich in India waar zij ook bestuurlijke en militaire functies ging uitvoeren die uiteindelijk de commerciële activiteiten gingen overschaduwen.
India werd vaak het Juweel in de kroon (Jewel in the Crown) genoemd. Letterlijk omdat 's werelds grootste diamant, de Koh-i-Noor, die tegenwoordig deel uitmaakt van de kroonjuwelen van het Verenigd Koninkrijk, daar werd gevonden. Figuurlijk omdat India voor de Britten het meest waardevolle land was tot de onafhankelijkheid in 1947.
Zoals Macaulay in een speech in het Brits Lagerhuis zei op 10 juli 1833:[1]Het is de vreemdste van alle regeringen, maar ontworpen voor het vreemdste van alle rijken.