In de meetkunde worden twee figuren congruent (Latijn: congruens, overeenstemmend, passend) of met elkaar congruent genoemd als de ene isometrisch in de andere getransformeerd kan worden, dat wil zeggen verplaatst kan worden op een manier die de afstanden binnen de figuur bewaart. De transformatie mag zijn samengesteld uit een translatie, rotatie en spiegeling. Een figuur en daarvan het spiegelbeeld zijn behalve spiegelsymmetrisch dus ook congruent.
Eenvoudig gezegd zijn twee figuren congruent als zij na een geschikte verplaatsing precies op elkaar passen en daarbij mogen worden gespiegeld. Congruente figuren hebben veel eigenschappen gemeen.
Twee meetkundige figuren worden gelijkvormig genoemd als zij in elkaar kunnen worden getransformeerd, waarbij behalve de transformaties toegestaan voor twee congruente figuren, ook de vergroting of verkleining vanuit een bepaald punt is toegestaan. Twee congruente figuren zijn dus gelijkvormig, maar omgekeerd is gelijkvormigheid geen voldoende voorwaarde voor congruentie. Dit is omdat 2 congruente dezelfde grootte van hoeken hebben en waarbij de lengte van beide driehoeken (ZHZ, ZHH, HZH of ZZZ) gelijk zijn . Bij gelijkvormige driehoeken is deze eigenschap niet van toepassing.