Een correspondentietheorie, of correspondentietheorie van de waarheid (Engels: correspondence theory of truth), is een filosofische theorie die stelt dat de waarheid van een bewering afhangt van de relatie van die bewering tot de wereld (of: tot de werkelijkheid). Een bewering is waar als deze de werkelijkheid accuraat beschrijft (en dus met de werkelijkheid correspondeert[1]).
De term correspondentietheorie is in de 20e eeuw ontstaan als reactie op de coherentietheorie, of coherentietheorie van de waarheid, die stelt dat de waarheid van een bewering afhangt van zijn relaties tot andere beweringen en niet van zijn relatie tot de werkelijkheid. Het principe is echter al ouder en werd onder andere geformuleerd door Plato en Aristoteles.[2]
Correspondentietheorieën stellen dat beweringen waar zijn als zij corresponderen met een werkelijke stand van zaken, dat wil zeggen: een stand van zaken die zich in de werkelijkheid voordoet. Zij gaan dus uit van een relatie tussen beweringen en de werkelijkheid. De meeste aanhangers van correspondentietheorieën zijn dan ook ontologische realisten. Ontologische realisten menen dat er een onafhankelijke werkelijkheid buiten het bewustzijn, buiten de geest, bestaat. Dit in tegenstelling tot het Duits idealisme, dat meent dat er geen objectieve, onafhankelijke werkelijkheid bestaat buiten de geest.