Eerste Kruistocht | ||
---|---|---|
De Eerste Kruistocht van 1096 tot 1099 was een grootschalige militaire expeditie van westerse christenen, die op vraag en met steun van het Byzantijnse Rijk gebieden in de Levant veroverden op de islamitische Seltsjoeken en Fatimiden. Ze richtten er vier katholieke kruisvaardersstaten op. In het Heilige Land kregen de kruisvaarders onder meer Jeruzalem in handen en maakten ze een einde aan bijna vijf eeuwen moslimheerschappij. Het was de eerste en meest succesvolle van een reeks christelijke oorlogscampagnes in de Levant, die verder ging met de Tweede tot de Negende Kruistocht.
De aanzet voor de Eerste Kruistocht was een hulpverzoek van de Byzantijnse keizer Alexios I Komnenos op de Synode van Piacenza in 1095. Zijn rijk was in kritieke toestand door de Byzantijns-Seltsjoekse oorlogen en door invallen van de Serviërs en Koemanen vanuit het noorden.[1] Paus Urbanus II, die na het Grote Schisma weer een betere verstandhouding wilde met de oosterse christenen en die ook verontrust was door de toenemende gevaren voor pelgrims naar het Heilig Land, deed op het Concilie van Clermont een vurige oproep om het kruis op te nemen in een gewapende strijd tegen de andersgelovigen.
Het initiatief van de paus kreeg enthousiast gehoor. Naar schatting zeven- tot tienduizend ridders, vijfendertig- tot vijftigduizend bewapende voetknechten en zestig- tot honderdduizend ongewapende pelgrims uit vele vorstendommen en heerlijkheden in West-Europa trokken via diverse land- en zeeroutes naar Constantinopel. Een groot leger bestaand uit vooral arme horigen, de zogenaamde Volkskruistocht, vertrok eerst. Het was bijeengebracht door volkspredikers als Peter de Kluizenaar en voerde bij vertrek verschillende pogroms uit op de joden in het Rijnland.[2] Vanuit het verzamelpunt Constantinopel vochten de kruisvaarderslegers zich een weg door Anatolië (Klein-Azië), namen Antiochië in en rukten verder op langs de Levantijnse kust. De legers van ongeoefende landlieden dunden snel uit, maar de ridderlegers bereikten na vele veldslagen Jeruzalem.
Met een wekenlang beleg namen de kruisvaarders de stad in juli 1099 in, om vervolgens moordpartijen aan te richten onder de islamitische en joodse inwoners. In totaal veranderde Jeruzalem vier keer van eigenaar in de periode voorafgaand aan de Eerste Kruistocht en het beeld dat van de Eerste Kruistocht wordt gepresenteerd als een barbaarse interruptie in een periode van vrede in een tolerante Arabische wereld is dan ook misleidend.[3] Na het afweren van de Fatimidische tegenaanval in de Slag bij Ascalon gingen de meeste kruisridders terug naar huis. Volgens schattingen zouden tot driekwart van de deelnemers aan de Eerste Kruistocht zijn gesneuveld.[4]
Staatkundig leidde de Eerste Kruistocht tot de vestiging het koninkrijk Jeruzalem, het graafschap Tripoli, het vorstendom Antiochië en het graafschap Edessa. Deze Latijnse kruisvaardersstaten konden zich een paar eeuwen min of meer handhaven, maar werden uiteindelijk weer ingelijfd bij islamitische vorstendommen. Byzantium kende dankzij de Eerste Kruistocht een onverwachte heropleving. Het kreeg Nicea en belangrijke kusten en valleien in Klein-Azië terug, en door het Verdrag van Devol kreeg het ook uitzicht op Antiochië.[5] Het pausschap kwam versterkt uit de onderneming en wist dit onder meer aan te wenden in de Investituurstrijd.