Fibrose is bindweefselvorming in een orgaan of weefsel, doorgaans bij een genezingsproces indien goedaardig of in een pathologische manifestering.[1]
Het voorkomen van dit proces kan een reactief, goedaardig of pathologisch verschijnsel zijn, afhankelijk van de grondslag (oorzaak van intreden fibroseproces) en de manifesteringsvorm. Een voorbeeld van fibrose als reactief verschijnsel is littekenvorming. Als bindweefselcellen uit het niets een proces van fibrose in gang zetten, dan ontstaat een fibroom, een bindweefselgezwel. Fysiologisch is fibrose een natuurlijk mechanisme dat plaatselijk in het lichaam bindweefseltoename bewerkstelligt en naast goedaardige manifesteringsvormen (zoals littekenvorming) ook kwaardaardige verlopen kent, zoals het aantasten van onderliggende organen of weefsels door overtollige bindweefselvorming, waarbij dit schadelijke effect een negatieve uitwerking kan hebben op de functie van het aangedane orgaan. De term fibrose kan gebruikt worden om zowel een goedaardige als kwaardaadige opbouw van bindweefsel aan te duiden, en zo ook het genezingsproces bij verwondingen in het stadium vóór complete genezing (toename bindweefsel ten behoeve van de plaatselijke weefselheropbouw)[2] Het proces van fibrose wordt gefaciliteerd door de aanlevering van extracellulaire matrix (ECM) eiwitten zoals collageen, naar de locatie van actie (zoals een verwonding), waar het vervolgens voor verlittekening en verdikking van het aangedane weefsel zorgt.
In het geval van een kwaardaardig fibroseproces blijft dit principe gelden, maar tast het (de werking van) een orgaan aan door middel van een overdreven genezingsreactie veroorzaakt door een interne verwonding of inwendige pathologische toestand.[3]