Fitness is de geschiktheid van een individu of genotype om zich binnen een bepaalde omgeving voort te planten. Individuen en genotypes met een hogere fitness hebben een grotere kans zich voort te planten dan anderen in dezelfde populatie. Bij de voortplanting geeft een individu genen door aan een volgende generatie. De relatieve toename van "fitte" varianten (allelen) van een gen bij de nakomelingen zorgt ervoor dat de eigenschappen van dat gen met het verstrijken van tijd bij een groter deel van de populatie voorkomen. Fitness wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal. Een fitness van 1 betekent dat het aandeel in de populatie stabiel is. Een fitness groter dan 1 duidt op een toename van een allel ten opzichte van andere allelen in de volgende generaties, of de toename van de groep met een bepaald genotype ten opzichte van andere groepen.