Frederik van Hessen-Kassel | ||
---|---|---|
Frederik van Hessen-Kassel
| ||
Vader | Frederik II van Hessen-Kassel | |
Moeder | Maria van Hannover | |
Dynastie | Landgraafschap Hessen-Kassel | |
Partner | Carolina van Nassau-Usingen |
Frederik van Hessen-Kassel (Kassel, 11 september 1747 - slot van Rumpenheim in Offenbach am Main, 20 mei 1837) was een Duits militair. Hij was een zoon van landgraaf Frederik II van Hessen-Kassel en de Britse prinses Maria van Hannover. Van 1784 tot 1794 was hij gouverneur van de vesting Maastricht.
Al op 13-jarige leeftijd trad de prins van Hessen-Kassel in dienst van het Deense leger, in 1760 als kolonel, in 1766 als generaal-majoor. In 1772 stapte hij over naar het Staatse leger, waar hij benoemd werd tot luitenant-generaal. In 1784 werd hij gouverneur van de vesting Maastricht, een functie die hij moest opgeven toen de vesting in november 1794 door de Franse generaal Kléber veroverd werd. In april 1798 stuurde hij een delegatie naar de toen Franse stad Maastricht, met de opdracht zijn persoonlijke bezittingen en die van zijn vrouw uit het gouvernementspaleis op te halen. Omdat de bibliotheek van zijn vrouw reeds naar Parijs was gestuurd en men de meubilering van het gouvernement intact wilde laten, stuurde men ter genoegdoening een som geld plus elf meer dan levensgrote gouverneursportretten, waarvan negen geschilderd door Johann Valentin Tischbein (1715-1768), naar het slot Rumpenheim in Hessen, waar de prins zich na 1794 gevestigd had.[1]
In 1803 werd hij benoemd tot generaal van de Hessische cavalerie. In 1805 verkreeg hij de titel van landgraaf van Hessen-Kassel zu Rumpenheim. In 1810 trad hij opnieuw in dienst van het Deense leger, ditmaal als generaal der infanterie, waarvoor hij de Orde van de Olifant ontving. In 1816 werd hij door koning Willem I benoemd tot commandeur in de Militaire Willems-Orde.
Frederik huwde op 2 december 1786 met Carolina van Nassau-Usingen (1762-1823), dochter van vorst Karel Willem, en werd de vader van: