De genetische verwantschap of taalverwantschap tussen talen is de mate waarin twee of meer geattesteerde talen als dochtertalen van gemeenschappelijke vooroudertaal beschouwd kunnen worden. De term is de in de historische en de vergelijkende taalkunde gebruikelijke benaming voor het feit dat twee of meer taalvariëteiten die in hun huidige vorm als afzonderlijke talen worden beschouwd uiteindelijk uit dezelfde vooroudertaal door taalverandering zijn voortgekomen, al dan niet met een andere taalvorm als tussenstadium. Wanneer verwante talen rechtstreeks uit dezelfde proto-taal zijn voortgekomen, worden dit zustertalen genoemd. Taalverwantschap speelt daarentegen geen rol in de creolistiek, aangezien creoolse talen niet op de voor talen natuurlijke manier zijn ontstaan. Hetzelfde geldt voor kunsttalen.
Het Nederlands en Frans zijn voorbeelden van verwante talen die geen zustertalen zijn. Beide hebben uiteindelijk het Proto-Indo-Europees als gemeenschappelijke voorouder, hoewel het Nederlands niet zoals het Frans is voortgekomen uit het vulgair Latijn. In linguïstisch jargon wordt ook wel gezegd dat dergelijke talen alleen op "grootouderlijk" niveau verwant zijn.