George Edward Moore | ||||
---|---|---|---|---|
G.E. Moore in 1914
| ||||
Persoonlijke gegevens | ||||
Geboortedatum | 4 november 1873 | |||
Geboorteplaats | Londen | |||
Overlijdensdatum | 24 oktober 1958 | |||
Overlijdensplaats | Cambridge | |||
Locatie graf | Graf op Find a Grave | |||
Nationaliteit | Verenigd Koninkrijk | |||
Academische achtergrond | ||||
Alma mater | Universiteit van Cambridge | |||
Promotor | James Ward | |||
Wetenschappelijk werk | ||||
Vakgebied | Filosofie | |||
Instituten | Universiteit van Cambridge | |||
Bekend van | analytische filosofie | |||
Belangrijke prijzen | Order of Merit 1951 | |||
Bekende werken | Principia Ethica, 1903 | |||
|
George Edward Moore, bekend als G.E. Moore (Londen, 4 november 1873 - Cambridge, 24 oktober 1958), was een invloedrijk Engels filosoof en hoogleraar werd aan de Universiteit van Cambridge. Met Gottlob Frege. Bertrand Russell en Ludwig Wittgenstein wordt hij gerekend tot grondlegger van de analytische filosofie.
Moore geniet bekendheid door zijn verdediging van een ethisch non-naturalisme,[1] zijn klemtoon op gezond verstand in het filosofische discours, en door de naar hem genoemde Paradox van Moore. Hij werd bewonderd door andere filosofen en door de Bloomsburygroep, maar is (in tegenstelling tot zijn vriend en collega Russell) minder bekend buiten de academische wereld. Moores essays getuigen van een duidelijke en omzichtige schrijfstijl, en een methodische en geduldige aanpak van filosofische problemen.
Zijn bekendste werken zijn Principia Ethica waarin hij de term "naturalistische dwaling" (naturalistic fallacy) introduceerde, en zijn essays The Refutation of Idealism, A Defence of Common Sense, en A Proof of the External World.