Het vrouwtje van Stavoren of De weduwe van Staveren (Fries: Starum) is een sage die pas in de 19e eeuw zijn huidige vorm kreeg.
Een van de versies van de sage vertelt van een rijke koopmansweduwe in Stavoren die woonde in een huis met gouden vloeren en zilveren muren. Ze bezat meer schepen dan alle kooplieden van de stad tezamen en werd met de dag rijker.
Ondanks haar enorme rijkdom was ze niet tevreden, ze wilde het kostbaarste bezit dat er te vinden was en stuurde een schipper eropuit om dat te halen. Deze kwam na lang zoeken thuis met een lading graan uit Danzig, dat hem waardevoller dan goud leek. Het vrouwtje zag het niet als het waardevolste dat er bestond. Woedend vroeg ze: "Aan welke zijde heb je het graan ontvangen?" "Aan stuurboordzijde." "Gooi het dan aan bakboordzijde in zee!" Een voorbijganger die dat hoorde zei haar dat niet te doen; zou ze ooit zelf in de bedelstand vervallen, dan zou haar het graan wel goud toeschijnen. Hierop haalde zij de gouden ring van haar vinger en gooide hem met een grote boog in zee. Ze voegde hieraan toe: "Net zomin dat ik deze gouden ring ooit nog terug zal zien, zal ik in de bedelstand vervallen." Op een dag kwam een van haar dienaren naar haar met een gevangen vis, met in de maag van die vis haar eigen gouden ring. Vanaf dat moment keerde haar lot. Ten slotte eindigde zij in grote armoede.