Hof van Koloniale Zaken | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Naam (taalvarianten) | ||||||||
Traditioneel | 理藩院 | |||||||
Pinyin | lǐ fān yuàn | |||||||
|
Het Hof van Koloniale Zaken, (Standaardmandarijn: Lifanyuan ) was een departement in de tijd van de Qing-dynastie met de verantwoordelijkheid voor het bestuur van gebieden buiten het feitelijke China. De naam in het Mantsjoe was Tulergi golo be dasara jurgan en had de betekenis van Ministerie voor het Bestuur van de Buitenste provincies.
In 1634, een decennium voor de inname van Peking, wisten de Mantsjoes de Chahar-Mongolen te onderwerpen. Als gevolg daarvan ging het gebied van het huidige Binnen-Mongolië deel uitmaken van het rijk van de Mantsjoes. In 1636 vielen de Mantsjoes Korea binnen en wisten het gebied van de Joseondynastie tot een protectoraat te maken. In hetzelfde jaar werd door Hong Taiji, de eerste keizer van de dynastie, een Bureau (Mengu Yamen) gesticht met de taak om die gebieden te besturen. In 1638 werd de naam gewijzigd in Lifanyuan. In 1662 verkreeg de Lifanyuan dezelfde ambtelijke status als ieder van de zes ministeries. Gedurende de periode van zijn bestaan werden de staffuncties van de Lifanyuan vrijwel uitsluitend door Mantsjoes vanuit het vendelsysteem bekleed en schriftelijke zaken werden vrijwel alleen afgehandeld in het Mantsjoe.
Na de onderwerping van de Khalkha-Mongolen in 1691 kwam ook het bestuur over het gebied van de huidige republiek Mongolië onder verantwoordelijkheid van de Lifanyuan. Na 1724 was dat eveneens het geval voor het bestuur over Centraal-Tibet. De Lifanyuan was verantwoordelijk voor de benoeming van de ambans in de beide gebieden, die de supervisie over het bestuur hadden.