Niveaus in het Voortgezet onderwijs in Nederland | ||||
---|---|---|---|---|
|
Het hoger algemeen voortgezet onderwijs, dat veelal afgekort wordt met het acroniem havo, is het op een na hoogste niveau binnen het voortgezet onderwijs in het Koninkrijk der Nederlanden en Suriname. Het havo is in principe geen eindonderwijs – het is algemeen vormend (theoretisch) en geen beroepsopleiding (Bildung versus Ausbildung). Het havodiploma is een startkwalificatie. Van alle scholieren in het voortgezet onderwijs in Nederland gaat ongeveer twintig procent naar het hoger algemeen voortgezet onderwijs. Ter vergelijking: zestig procent gaat naar het vmbo, twintig procent naar het vwo.[1]
Een havo-opgeleide heeft in vergelijking met een gediplomeerde mbo'er in de regel inhoudelijk breder onderwijs genoten. Het taal- en wiskundeleerplan ligt op een hoger niveau dan dat van het mbo. De landelijke kwaliteitseisen (eindtermen) van het havo zijn bovendien geborgd in een Centraal Examen. Een examinandus kan ook voor het staatsexamen kiezen. Het staatsexamendiploma havo heeft dezelfde waarde als een havodiploma verkregen via het reguliere schoolexamen.
Deze opleiding duurt vijf jaar. Het havo is bedoeld voor leerlingen van twaalf tot zeventien jaar, en sluit aan op de basisschool, het vmbo-t en tot 1999 het mavo (alle vakken op D-niveau). De havo bereidt leerlingen voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo). Met een bewijs dat de eerste drie jaar goed zijn doorlopen, kan een leerling doorstromen naar een vakopleiding of een middenkaderopleiding in het mbo. Het havodiploma geeft toegang tot het vwo en een havoleerling kan deelnemen aan een versneld mbo-traject. Iemand die op het havo zit heet een havist of een havoër.
De invoering van het studiehuis op het havo heeft de aansluiting met het hbo ernstig verslechterd. Opleiders in het hbo zijn van mening dat het havo-leerplan oude stijl (tot 1998) beter was dan het tegenwoordige havo met studiehuis.[2]