Jan Pieterszoon Coen | ||||
---|---|---|---|---|
Jan Pieterszoon Coen door Jacob Waben
| ||||
Algemene informatie | ||||
Geboren | Hoorn, 8 januari 1587[1] | |||
Overleden | Batavia, 21 september 1629 | |||
Overige informatie | ||||
Rang | Gouverneur-generaal van de Vereenigde Oostindische Compagnie | |||
|
Jan Pieterszoon Coen (Hoorn, 8 januari 1587[1] – Batavia, 21 september 1629) was een Nederlands koopman, boekhouder-generaal (1613), directeur-generaal (1614) en vanaf 1617 de vierde gouverneur-generaal over alle bezittingen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) buiten de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Zijn bekendheid is onder meer te danken aan het behalen van een monopolie op de lucratieve nootmuskaathandel in 1612 en het stichten van de handelspost Batavia in 1619, wat uitgroeide tot de hoofdstad van Nederlands-Indië (het tegenwoordige Jakarta).
Zijn heldenstatus wordt bekritiseerd, vooral vanwege zijn bloederig gewelddadige optreden op de Banda-eilanden waarbij hij een handelsmonopolie verkreeg voor nootmuskaat, foelie en kruidnagel. Hij kreeg hierdoor de bijnaam 'slachter van Banda'. In een brief naar de VOC schreef hij later "(...) we kunnen geen handel drijven zonder oorlog, of oorlog drijven zonder handel".[2]
Zijn bekendste uitspraak is „Dispereert niet, ontsiet uwe vijanden niet, daer en is ter werelt niet dat ons kan hinderen”. Op standbeelden is dit vaak afgekort naar alleen "dispereert niet", wat vertaald kan worden naar 'heb geen wanhoop'.