Kleppen in een verbrandingsmotor zorgen voor het inlaten van het brandstof/luchtmengsel, of de lucht (bij dieselmotoren) en het afvoeren van verbrandingsgassen uit de cilinders.
De inlaatklep zorgt ervoor dat een nieuw brandstof/luchtmengsel, of verse lucht (bij dieselmotoren), in de cilinder aangezogen kan worden. Inlaatkleppen staan open tijdens de inlaatslag.
De uitlaatklep zorgt ervoor dat verbrandingsgassen uit de cilinder afgevoerd worden door de opgaande beweging van de zuiger tijdens de uitlaatslag.
De kleppen bevinden zich doorgaans in de cilinderkop. In oudere motoren heeft iedere cilinder één inlaat- en één uitlaatklep, bij moderne motoren zijn er meestal twee inlaatkleppen en twee uitlaatkleppen per cilinder. Cilinderkoppen van oudere motoren waren vaak van hard gietijzer, moderne motoren hebben doorgaans koppen van het zachtere aluminium. Om het inslaan van de kleppen in de relatief zachte cilinderkop te voorkomen worden er ringen, klepzetels, in de cilinderkop geperst, gemaakt van speciaal gehard staal (inconel of Stellite).
De kleppen worden direct of indirect geopend door de nokkenas en gesloten door veren. Moderne motoren hebben meestal een bovenliggende nokkenas, waardoor hogere toerentallen mogelijk zijn (zie verder) dan bij motoren met een onderliggende nokkenas. Ook is de bediening door het ontbreken van stoterstangen nauwkeuriger. Sommige motoren hebben een aparte nokkenas voor de inlaatkleppen en een voor de uitlaatkleppen (dubbele bovenliggende nokkenas).
In het verleden (eind 19e eeuw en begin 20e eeuw) werd de inlaatklep vaak geopend door de onderdruk in de motor tijdens de inlaatslag. Men sprak dan van een snuffelklep.
Het aantal kleppen van een motor wordt meestal aangeduid met de kleine letter 'v' van het Engelse valve, wat klep betekent.