Kloostertuinen, ook kruistuinen of viridaria genaamd, zijn tuinen om of in het klooster. In de middeleeuwen waren ze meestal centraal gelegen met rondom de kloostergebouwen. De tuinen hebben historisch gezien verschillende bestaansredenen.
De kruidentuin (herbularius) had vooral een geneeskundige functie. Doordat teksten uit de Romeinse en Griekse tijd vooral in kloosters werden bewaard, was er in de middeleeuwen binnen een aantal kloosters een voor die tijd redelijke geneeskundige kennis aanwezig. Planten met een geneeskrachtige werking werden in de kruidentuinen van de kloosters gekweekt. De medicijnen uit deze planten waren voor de lokale bevolking belangrijk. Daarnaast bestond de vroegmiddeleeuwse kloostertuin ook vaak uit een moestuin (hortus) en een boomgaard. Deze tuinen hadden vooral een nuttigheidsfunctie en behoefden niet veel versiering.
Prof. Duft onderzocht de kruidentuin van de Abdij van Sankt Gallen zoals afgebeeld op het beroemde kloosterplan uit circa 820. 23 planten uit de tuin werden genoemd in een gedicht uit 842, De cultura hortorum van Walafrid Strabo, ook wel bekend als Hortulus ('Tuintje'):
Een aantal akkers en weilanden waren in de middeleeuwen in gebruik voor de voedselvoorziening. In de vroege middeleeuwen hadden deze tuinen, behalve als voedselbron voor de bewoners, vaak ook een educatieve functie: ze dienden als middel om elementaire landbouwkennis, zoals bemesting en roulatie van gewassen, aan de bevolking over te brengen.