Landgraaf (Duits Landgraf; Frans landgrave; Latijn comes patriae, comes magnus, comes principalis, lantgravius, comes provinciae, comes terrae) was een titel die ten tijde van keizer Hendrik IV (r. 1056–1105) ontstond. De titulatuur werd door de koning gecreëerd voor een bepaald graafschap, met het doel om dit te onttrekken aan het intermediaire gezag van hertogen, paltsgraven of rijksbisschoppen. Het gaat dus altijd om rijkslenen, maar die rechtstreeks leenhuldeplichtig aan de Duitse koning werden gemaakt. Om die reden werd de landgrafelijke titel quasi gelijkwaardig beschouwd met die van hertog.