Een natiestaat of nationale staat is een staat met één dominante natie, waarmee een soeverein territorium wordt geboden aan een bepaalde natie en haar culturele identiteit. Binnen deze staat kunnen ook mensen als minderheid leven met een andere nationale of etnische identiteit. Buiten de staatsgrenzen kunnen degenen die weliswaar tot de natie behoren, maar niet op het grondgebied van de betreffende staat wonen, op hun beurt ook weer zulke minderheden vormen. Hierin ligt een potentiële oorzaak van strijd tussen natiestaten: het annexeren van gebied waar leden van de eigen natie wonen en het verwijderen van minderheden die de nationale samenhang in de eigen staat bedreigen door etnische zuivering.
Het bereiken van een natiestaat wordt meestal gezien als het einddoel van een nationale staatsordening zoals in het 19e-eeuwse nationalisme nagestreefd werd. Dit nationalisme was om te beginnen een uitdrukking van de politieke emancipatie van het volk tegenover de macht van de toenmalige, deels nog feodale, bovenlaag. Deze maatschappelijke elite nam, toen de aantrekkingskracht van de emancipatiebeweging bleek, en vooral na de democratische revoluties in het jaar 1848, om haar machtspositie te behouden gaandeweg het voortouw over in de nationalisering van de door hen gedomineerde samenleving. Zij werd zodoende een nationale elite die met de middelen, met name volksonderwijs, die de natiestaat haar gaf 'het volk' een nationale identiteit aanleerde, een proces dat begunstigd werd door de moderne middelen van de massamedia en de massa-mobiliteit.
Over de vraag wat de natiestaat primair bepaalt, worden grofweg twee visies aangehangen waarin verschillend gedacht wordt over de oorsprong en vorm van de natiestaat