Het Oost-Romeinse leger was het leger van het oostelijke deel van het Romeinse Rijk, vanaf de definitieve splitsing van het rijk in 395 na Christus tot de reorganisatie van het leger door thema's na het definitieve verlies van de provincies Syrië, Palaestina en Egypte aan de Arabieren in de 7e eeuw tijdens de Byzantijns-Arabische oorlogen. Het Oost-Romeinse leger was de directe voortzetting van het Laat-Romeinse leger uit de 4e eeuw dat vanaf de 7e eeuw geleidelijk veranderde in wat nu het Byzantijnse leger wordt genoemd. Het was oorspronkelijk volgens dezelfde basisorganisatie georganiseerd als zijn West-Romeinse tegenhanger die in 491 met de verovering van Italië door de Ostrogoten ophield te bestaan.[1] In de loop van de 6e eeuw veranderde de samenstelling van het leger en werd de cavalerie steeds belangrijker, de veldlegers kregen er meer taken bij en werden uiteindelijk omgevormd tot lokale milities.
Keizer Justinianus I (527-565) zette een groot deel van het Oost-Romeinse leger in bij zijn poging om het voormalige West-Romeinse Rijk te heroveren. In deze oorlogen werden delen van Noord-Afrika op het Vandalenrijk veroverd en Italië op het Ostrogotische rijk, evenals delen van Zuid-Spanje. De macht van het leger nam nog tijdens zijn regering af als gevolg van de Pest van Justinianus. In de 7e eeuw leidde keizer Heraclius het Oost-Romeinse leger tegen het Sassaniden, waarbij hij tijdelijk Egypte en Syrië herwon, maar vervolgens in de strijd tegen het Rashidun-kalifaat het onderspit dolf. De nederlaag van zijn generaals bij de Slag bij de Jarmuk zou leiden tot het verlies van de provincies Syrië en Egypte, en zou de reorganisatie van het Oost-Romeinse leger afdwingen, wat zou leiden tot het thematisch systeem van het latere Byzantijnse leger.