Oudengelse literatuur

Eerste pagina uit Beowulf

Oudengelse literatuur (soms aangeduid als "Angelsaksische literatuur") omvat literatuur, geschreven in het Oudengels in het Engeland uit de 7e eeuw tot de decennia na de Normandische verovering van 1066. De taal die toen werd gesproken bestond uit vier dialecten: Northumbrisch, Mercisch, Kentish en West-Saksisch, en dit laatstgenoemde dialect van Wessex werd de literaire standaard waarin de bekendste literatuur uit die tijd is overgeleverd.

De Engelse literatuur van voor de Normandische verovering van 1066 bestaat voornamelijk uit vijf tekstsoorten: epiek, lyriek, bezweringen en raadsels, episch-didactisch proza, en kronieken. Aanvankelijk werden de heldendichten gezongen door minstrelen, die meestal rondtrokken van nederzetting naar nederzetting. Daar pikten ze verhalen op van andere vertellers, die ze dan konden veranderen en elders ten gehore brachten. Na verloop van tijd werden de meest memorabele werken uiteindelijk opgeschreven. Vanwege deze overwegend orale traditie moeten we vrijwel al onze kennis over de Oudengelse poëzie halen uit slechts vier laat-10e-eeuwse en vroeg-11e-eeuwse manuscripten: het Beowulf-manuscript, het Exeter Book, het Junius-manuscript (ook Caedmon manuscript genoemd) en het Vercelli Book. Alle manuscripten dateren van rond 1000 en bevatten ouder materiaal. Ze zijn geschreven in het West-Saksisch dialect. Veel Oudengelse manuscripten gingen in de jaren 1530 verloren bij de door Hendrik VIII opgedragen vernietiging van kloosters.


Developed by StudentB