8 | ||||||||
7 | ||||||||
6 | ||||||||
5 | ||||||||
4 | ||||||||
3 | ||||||||
2 | ||||||||
1 | ||||||||
a | b | c | d | e | f | g | h | |
Zwart aan zet staat telkens pat (aangenomen dat er verder geen stukken op het bord staan).
|
8 | ||||||||
7 | ||||||||
6 | ||||||||
5 | ||||||||
4 | ||||||||
3 | ||||||||
2 | ||||||||
1 | ||||||||
a | b | c | d | e | f | g | h | |
1.Ke3! Kxh2 2.Kf2! Kxh1 (anders maakt 3.Pg3 remise) 3.Kg3 en nu zouden na een loperzet beide g-pionnen verloren gaan, dus: 3...Kg1 pat (Kubbel, 1926).
|
Een patstelling of kortweg pat is een situatie in het schaakspel, waarin de speler die aan zet is geen reglementaire zet kan doen en niet schaak staat. De partij eindigt bij een patstelling in remise.
Voor de speler die sterk staat, is remise onvoordelig; hij wil daarom pat voorkomen. Als de tegenstander vrijwel geen materiaal meer heeft, maar nog niet opgeeft, moet de potentiële winnaar behoedzaam spelen en opletten dat hij geen pat veroorzaakt. Voor de speler die zwak staat, is remise voordelig. Hij kan proberen zichzelf nog meer te verzwakken door zijn resterende stukken te offeren, zoals het geval is bij een dolle toren en bij het tweede hier afgebeelde diagram.
Het is mogelijk dat een speler pat staat, terwijl hij nog veel stukken op het bord heeft, maar dat is zeldzaam. De mogelijkheden voor pat zijn groter als hij alleen nog een koning heeft. Eventueel heeft hij nog enkele andere stukken, bijvoorbeeld pionnen die door een ander stuk geblokkeerd zijn of absoluut gepende stukken.