Deze pagina geeft een overzicht van alle uitgelichte artikels en/of afbeeldingen op het portaal Molens. Voor elke week van het jaar is er zo'n artikel en/of afbeelding. Voel u vrij om deze te bewerken door de bijhorende bewerk-link te volgen.
De enige watermolen op het grondgebied van Sint-Jozef, gedeeltelijk althans, want het andere deel ligt op het grondgebied van Malderen. Vermoedelijk omstreeks 1390 gebouwd, vermeld op 10 januari 1391 in de wilsbeschikking van Jan van Marselaer, die de molen te "Coevoirde" gebouwd had. De benaming Koevoet verschijnt voor het eerst in een handschrift van het jaar 1329 als Covorde.
Hij is gelegen aan de Bontestraat te Steenhuffel en werd in de jaren '80 beschermd als monument. Een waardevolle molenaarswoning sluit op de Marselaersmolen aan. De maalinrichting is nog steeds aanwezig.
Hij is gelegen aan de Watermolenstraat te Steenhuffel, met het kasteel Diepensteyn aan de overkant van de straat. De Diepensteynmolen is een watermolen die gedateerd is "1795", maar wordt reeds op die plaats vermeld in 1279. Het woonhuis werd gerestaureerd en binnenwerk van de molen werd geïntegreerd in het gebouw. Sluiswerk en waterrad zijn verdwenen; de bakstenen sluismuren en strekdam zijn nog aanwezig.
Hij is gelegen in Herbodin te Malderen. De molen zou twee raderen hebben gehad, één op grondgebied Londerzeel en één in Malderen, een graanmolen en een oliemolen. In 1780 werd de watermolen herbouwd met slechts één rad.
Een kruitmolen werd vroeger gebruikt voor het maken van buskruit. Er waren rosmolens voor het maken van kruit en water- of windgedreven kruitmolens.
De kruitmolen had net als een oliemolen stampers en kantstenen op een doodbed. De stampers hadden geen ijzeren delen in verband met explosiegevaar bij vonken.
Don Quichot (Spaans: Don Quijote) is de hoofdpersoon in de door Cervantes geschreven romanDe vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha. Deze roman bestaat uit twee delen: het eerste werd gepubliceerd in 1605, het tweede in 1615.
Het boek is een van de eerste geschreven romans in een moderne Europese taal. Het vertelt de komische reisavonturen van een oude edelman die denkt dat hij een dolende ridder is. Deze hoofdpersoon, Don Quichot, is het stereotype van de idealist, een dwaze held die zich met zijn goede bedoelingen maar onpraktische daden min of meer belachelijk maakt.
Door het lezen van te veel ridderromans is de hidalgo Alonso Quijano zijn verstand kwijtgeraakt. Denkend dat hij zelf een dolende ridder is, verlaat hij onder de naam Don Quichot van La Mancha (naar zijn geboortestreek) zijn huis en begint een dwaaltocht over de wegen en het platteland van Spanje, op zoek naar avonturen. Als doel heeft hij voor ogen het rechtzetten van alle soorten onrecht, om door deze goede daden beroemd te worden. Uiteraard heeft hij zich geheel ondergeschikt gemaakt aan zijn vurige liefde voor de wonderschone Dulcinea, die hij echter nimmer heeft gezien en die vermoedelijk niet eens bestaat, een parodie op het genre van de amour lointain.
Op zijn trektocht wordt Don Quichot vergezeld door zijn buurman en dienaar Sancho Panza. Sancho is een kleine boer, analfabeet maar niet dom, en heeft eten en drinken als zijn belangrijkste interesses. Hoewel Sancho weet dat z'n meester niet helemaal goed bij z'n hoofd is, volgt hij hem, want zijn zwakheid voor de aardse geneugten maakt dat hij gelooft in de grote beloning die Don Quichot hem in het vooruitzicht stelt.
Dat Don Quichot behoorlijk in de war is blijkt als hij herbergen aanziet voor kastelen, windmolens voor reuzen, een hoertje voor een prinses, een kudde schapen voor een leger... Maar zijn waanideeën stuiten steevast op de nuchterheid, de voorzichtigheid en de spreekwoorden van Sancho. Deze botsing tussen de ideale en fictieve wereld van Don Quichot en de werkelijke wereld van Sancho is een hoofdthema van het boek en meteen ook de bron van een groot deel van zijn humor.
De Amerikaanse windmotor of roosmolen is een type windmolen met veel bladen (wieken) en kan als opvolger van de klassieke typen Nederlandse wind- en watermolens worden gezien. Dit type molen is in Nederland in de eerste helft van de 20e eeuw vaak toegepast voor de bemaling van kleinere polders. De windturbine is de moderne variant van de windmotor en wordt bijna uitsluitend gebruikt om elektriciteit mee op te wekken.
De standerdmolen of standaardmolen, in West- en Oost-Vlaanderen staakmolen genoemd en in Limburg kas(t)molen is het oudste houten type windmolen in de Lage Landen. De naam is afkomstig van het feit dat de kast van de molen op een standerd of staak, een rechtopstaande, ongeveer 60–80 cm dikke stam zit. De kast rust op de bovenkant van de standerd op een stormpen. Een tweede steunpunt voor de kast om de standerd is de zetel halverwege de standerd. Het midden van de kast zit niet op de standerd, maar meer naar achteren ter compensatie van het gewicht van het wiekenkruis. Hierdoor is de molen afhankelijk van de hoeveelheid in de kast opgeslagen maalgoed min of meer in evenwicht. Uit de standerdmolen is de wipmolen ontstaan. Aan de vorm van het dak, de hoogte van de voet, de vorm van de trap, de lengte/breedte verhouding van de kast en het afdak boven het luiwerk kan men zien in welke streek de molen staat.
De oudst bekende en onbetwistbare windmolenvermeldingen dateren van ca. 1180. Waarschijnlijk waren dit standerdmolens. In Opzullik in België zou echter al een openstanderdmolen in 1040 gestaan hebben. De oudste nog aanwezige standerdmolens in Nederland zijn Windlust in Nistelrode uit 1532, Den Evert in Someren uit 1543, de Kallenbroeker Molen of Den Olden Florus in Terschuur (voor 1584) en de Doesburgermolen in Ede (na 1620).
Een kopermolen is een molen, meestal een watermolen, een rosmolen of een combinatie van die twee, waar koperen platen werden geslagen. Deze platen werden gebruikt voor het maken van munten (duitenplaten), voor de scheepsbouw en voor brouwketels en dergelijke. Ook werden kleine gebruiksvoorwerpen zoals vingerhoeden in een kopermolen gemaakt.
Er is nog geen artikel of afbeelding voor deze maand/week/dag. U wordt uitgenodigd om op bewerk te klikken om er een toe te voegen.
Week 7
De wipmolen (of waterwipmolen) is het oudste type poldermolen in Nederland en ontwikkelde zich begin vijftiende eeuw uit de standerdmolen. Volgens sommige bronnen werden de eerste wipmolens in 1407 in Nederland gebouwd. Dit jaartal markeert het begin van het Nederlandse polderlandschap.
De wipmolen wordt gekenmerkt door het feit dat het hele bovenhuis met staart draaibaar is om een koker, die in verticale stand wordt gehouden door de piramidevormige constructie van de ondertoren. Hoewel deze molens door de mooie verhoudingen kleiner lijken, hebben ze vaak respectabele afmetingen; grotere wipmolens hebben bijvoorbeeld vaak woonruimte in de ondertoren. Het bovenhuis van de wipmolen is soms in felle kleuren geschilderd (bijvoorbeeld rood-wit in het Rijnland). In het rivierengebied zijn de bovenhuizen vaak zwart geteerd.
De molenwindschaal is in de achttiende eeuw ontworpen door Jan Noppen. Noppen introduceerde een 17-delige windschaal, waarbij molenwind 13 - 14 overeenkomt met 8 op de Schaal van Beaufort. Noppen hield met zijn schaal rekening met de zeilvoering op het gevlucht (de wieken). Boven molenwind 14 was er geen zeil en kon alleen nog verder gemalen worden als het stormbord en eventueel ook nog de windborden verwijderd werden.
Later kwamen ook hiervan afgeleide schalen in gebruik en gebruikte bijvoorbeeld waarnemer Pieter de Leeuw in 1809 een gecombineerde 9-delige schaal waarin het effect van de wind op zeilschepen en op molens was meegenomen.
Het bovenwiel of aswiel zit op de bovenas van een windmolen en drijft de koningsspil of bij een standerdmolen direct de steenspillen aan. In een standerdmolen drijft het bovenwiel tevens het luiwerk aan middels een varkenswiel. Het bovenwiel zit bij een gietijzeren as met het spiegelgat op de as geklemd met behulp van vier in ijzeren stroppen zittende, houten blokken (de vulstukken) met daartussen zware wiggen. Bij een houten as kunnen de kruisarmen ook door de as gestoken zijn.
Het bovenwiel is groot uitgevoerd om voldoende groot oppervlak te verkrijgen voor het afremmen van het wieken met de vang. Daarnaast is het bovenwiel 30 - 35 cm dik.
In het bovenwiel zijn de kammen vastgezet. Het profiel van de kammen in een niet-conisch bovenwiel hebben een evolvente vertanding met een bepaalde steek. Hierdoor rollen de tandwielen ten opzichte van elkaar (rollen zonder glijden) langs de steekcirkels. De steekcirkel van het bovenwiel moet dezelfde zijn als die van de bonkelaar of bovenschijfloop.
De vereniging De Hollandsche Molen is een Nederlandse vereniging die zich inzet voor het behoud van windmolens en watermolens in Nederland. De vereniging is op 15 mei 1923 opgericht en richtte zich in eerste instantie op het behoud van de molens omwille van hun economische functie. Na de Tweede Wereldoorlog verschoof het accent naar de historische en landschappelijke waarde van de windmolens. Van oudsher is de windmolen een landschapselement dat bij het vlakke Nederlandse landschap hoort.
De vereniging heeft als doel de wind- en watermolens in Nederland draaiende te houden. Om dat te bereiken heeft men zich sterk gemaakt voor de opleiding tot vrijwillig molenaar. De Hollandsche Molen neemt de landelijke examens af, terwijl het Gilde van Molenaars de opleiding tot vrijwillig molenaar verzorgt. Met het diploma van de vereniging de Hollandse Molen mag op alle molens in Nederland gemalen worden.
Een achtkante bovenkruier is een molen waarvan de romp acht kanten heeft. Ook is het een type molen waarvan men alleen de kap kan kruien. De romp van de molen is geheel of gedeeltelijk van steen. Indien gedeeltelijk van steen dan staat er een houten achtkant op de stenen. De meeste achtkantige molen hebben een houten achtkant. Deze houten achtkant is gewoonlijk bedekt met riet, maar kan ook bedekt zijn met hout met daarover dakleer of met koperen platen.
Een kweern is een korenmolen die met de hand wordt rondgedraaid. Hij bestaat uit een liggende steen (de ligger) waarop een ronde steen (de loper) ligt, met een gat in het midden, die met een handvat wordt rondgedraaid. Er zijn al kweerns gevonden die teruggaan tot de ijzertijd.
Een nog oudere vorm bestaat uit een loper zonder gat die door heen en weer gaande of cirkelvormige bewegingen over een onderliggende vlakke steen wordt gewreven. Deze bestaan in eenhandige (met halfronde loper) en tweehandige (met langwerpige loper) vormen.
Op de Calle Felix de Vera Guerra in de plaats Villaverde, gemeente La Oliva op het Spanse eiland Fuerteventura (Las Palmas) staan verschillende torenmolens die oorspronkelijk als korenmolen hebben gefunctioneerd. De molens hebben een opvallende, karakteristieke exterieur van een combinatie van wit gepleisterde en bruine stenen.
Het Gilde van Molenaars (tot 2023 Gilde van Vrijwillige Molenaars) is gevestigd te Amsterdam en stelt zich ten doel het belang van de molens in Nederland te dienen door een opleiding voor vrijwillig molenaar te verzorgen voor haar leden, die in goede staat verkerende doch buiten bedrijf zijnde molens willen laten draaien, en het behartigen van de belangen van hen, die deze opleiding volgen, en hen, die na voltooiing van de opleiding met bepaalde molens willen gaan malen of reeds op bepaalde molens werkzaam zijn, een en ander in de ruimste zin des woords. De door het Gilde opgeleide molenaars worden geëxamineerd door de Vereniging De Hollandsche Molen. Met het diploma van de Vereniging De Hollandse Molen mag op alle molens in Nederland gemalen worden.
De paltrokmolen is als windmolen een zeldzaamheid in Nederland. Er resteren er nog slechts 5. Ook in Duitsland komen paltrokmolens voor, echter zonder de kenmerkende 'vleugels'. De Nederlandse paltrokmolen is altijd een zaagmolen, dit in tegenstelling tot de Duitse.
Kenmerkend voor de paltrokmolen is dat zij een doorontwikkeling is van de standerdmolen. De standerd is hier echter als koningsstijl een vast onderdeel van de constructie geworden en staat op de koning, die over de kruisbalken ligt. Op deze plaats ligt ter ondersteuning een 1 bij 1 meter gemetselde penant. De hele molen is opgehangen aan een zeer zware dwarsbalk bovenop deze koningsstijl, de koningsbalk met op de uiteinden de zware binten, waaraan de vier kot- of vierkantstijlen hangen. Een ringmuur met kruirollen zorgt voor stabiliteit. Tachtig procent van het gewicht van de molen rust op de koning en twintig procent op de kruirollen. De hele molen draait over de kruirollen en met de koningsstijl over de koning. Het kruiwerk bestaat dus uit een rollen- en een zetelkruiwerk.
De koningsspil of koning is met uitzondering van de meeste standerdmolens de precies in het midden zittende, eikenhouten of grenen hoofdas in een molen en kan 3 m (zaagmolen) tot 16 m (papiermolen) lang zijn. De spil bestaat uit een boomstam, waarbij deze op de kop gezet is. De koningsspil staat rechtop en heeft bovenaan de bonkelaar of het bovenrondsel, waarmee het door het bovenwiel, dat op de bovenas zit, wordt aangedreven. Onder aan de koningsspil zit bij een korenmolen het spoorwiel dat de steenspillen aandrijft. Bij een oliemolen zit onder aan de koningsspil een onderrondsel en onderbonkelaar. Bij een papiermolen zitten diverse bonkelaars op de koningsspil. Tussen de bonkelaar of het bovenrondsel zit bij bovenkruiers de luitafel of de luibonkelaar, die het luiwerk aandrijft. Bij standerdmolens wordt het varkenswiel van het luiwerk aangedreven door het bovenwiel.
Een maalkoppel is een maalinrichting van een korenmolen. De stenen liggen op blokjes of stelschroeven op de vloer en zijn omgeven door een steenkuip. De steenkuip is een houten ombouw, de kuip met kuipdeksel, waarin de twee molenstenen zitten. De kieren tussen de houten delen worden dichtgemaakt met een papje van roggemeel.
Er wordt van een maalstoel gesproken als een koppel maalstenen op een 'stoel' staat. Een houten of ijzeren verhoging, waarop een koppel maalstenen ligt dat meestal van onderaf wordt aangedreven. Op de buitenrijn staat een opzetspil of juffer voor het laten schudden van de schuddebak. De meeluitloop is kort en hangt ergens opzij van de maalstoel. De meeste windmolens bezitten zo'n maalstoel niet.
Een binnenkruier is een windmolen en altijd een bovenkruier, waarvan de kap met de wieken van binnenuit worden gekruid. Dit type molen heeft dus geen staart.
Torenmolens waren de eerste binnenkruiers in Nederland en de eerste torenmolen in Nederland is waarschijnlijk de omstreeks 1450 gebouwde De Grafelijke Korenmolen te Zeddam. Later is men ook achtkantige en zeskantige houten molens gaan bouwen. Deze hadden allen een binnenkruiwerk, zij het dat deze anders was als bij de torenmolen. Bij de torenmolen wordt er gekruid met twee kruihaspels en bestaat het kruiwerk uit een rondsel en kamwielen. Bij een acht- of zeskantige houten molen is er één kruihaspel aanwezig, dat vlak achter de windpeluw aan de hangeniersbalken vastzit, omdat op deze plaats het grootste gewicht van de kap zit. In het boventafelement zitten zestien kruikrammen voor het bevestigen van de kruireep. Het kruiwerk is hierbij een rollenkruiwerk. Bij een binnenkruiwerk is een relatief groot boventafelement nodig om voldoende kracht te kunnen ontwikkelen bij het kruien van de kap en zit op deze molens dus een vrij grote kap.
De Nationale Molendag is een Nederlands evenement dat op 6 okt. 1973 voor het eerst door de Vereniging De Hollandsche Molen met medewerking van de VVV is georganiseerd om de mensen beter kennis te laten maken met de molens in hun omgeving. De eerste molendag, georganiseerd ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van De Hollandsche Molen, was dus in oktober, maar daarna vrijwel steeds op de tweede zaterdag in mei. Vanaf 1976 is de nationale molendag gecombineerd met de door de ANWB georganiseerde Landelijke Fietsdag, die tot dan toe een of twee weken later werd gehouden. Door de twee dagen te combineren konden de mensen op de fiets de deelnemende molens bezoeken. Inmiddels bestaat de Landelijke Fietsdag niet meer: de gehele maand mei is tot fietsmaand uitgeroepen.
De Noletmolen (ook wel De Nolet genoemd) aan de Hoofdstraat in de Nederlandse stad Schiedam is de hoogste molen ter wereld (42,5 meter, inclusief de aerodynamische wieken 55 meter) en daarmee ook de hoogste van de zes Schiedamse molens. De molen is in 2005 neergezet door de firma Nolet Distillery, die hiermee een blikvanger heeft geplaatst, waarin buitenlandse gasten ontvangen kunnen worden. De molen heeft ook een functie: hij maalt geen mout, zoals de meeste Schiedamse molens ooit deden, maar wekt elektriciteit op ten behoeve van de distilleerderij. De Noletmolen werd in mei 2006 in gebruik genomen.
Het begrip molenbiotoop wordt wel gebruikt om de omgeving waarin een molen functioneert aan te duiden. Doordat biotoop letterlijk "leefomgeving" betekent, is het woord hier dus in figuurlijke zin gebruikt. Een molenbiotoop kent een aantal elementen, waarbij echter steeds de open ruimte en de vrije toegankelijkheid een grote rol spelen.
Een windmolen kan niet functioneren zonder een vrije windtoevoer. In vroeger tijden werden molens doorgaans gepacht, en in ruil voor de pachtsom verleende de heer het zogenaamde "windrecht" aan de pachter. Dit hield in dat binnen een zekere afstand van de molen geen bouwsels of begroeiing de wind mochten belemmeren. Naarmate de bebouwing toch oprukte, moest naar oplossingen worden omgezien. Vaak werd de molen verhoogd, hetzij aan de onderkant (hij moest dan worden opgetild), hetzij van boven. Soms werd een molen ook in zijn geheel verplaatst. Bij houten bouwwerken was dat relatief eenvoudig. Toen de stenen molen De Eersteling in 1977 als eerste in zijn geheel werd getransporteerd, was dit een technisch kunststuk. Inmiddels zijn meerdere windmolens verplaatst. Het belang van een goede windvang is groot, aangezien het vermogen dat een windmolen levert, evenredig is met de derde macht van de windsnelheid. Dit betekent dat een vermindering van de windsnelheid van 10% het vermogen doet afnemen tot ca. 73% van het vermogen zonder windbelemmering.
Een verfmolen is een molen die grondstoffen voor verf vermaalt. Deze grondstoffen bestaan vooral uit aarden, verfhout, krijt, smalt sommige natuursteensoorten als azuriet en malachiet, en beenzwart. Een molen die voornamelijk krijt vermaalt wordt krijtmolen genoemd. Uit de Zaanstreek zijn 62 verfmolens bekend.
Het luiwerk is een inrichting op een molen voor het ophijsen (luien) en laten zakken (afschieten) van zakken graan en meel. Voor het luien van papieren of plastic zakken wordt een luimat gemaakt van zeildoek gebruikt.
De Molenviergang Aarlanderveen is de enige molengang in de wereld die (doorgaans zonder mechanische hulp) een polder bemaalt. Als het nodig is worden de elektrische hulpgemalen, die stammen uit 1994, ingezet zoals bij windstilte of als één van de molens buiten gebruik is.
Een kombuis is een aanbouw aan een standerdmolen waarin werktuigen kunnen worden ondergebracht. Men treft deze aanbouwen die meestal dateren uit de negentiende en twintigste eeuw tegenwoordig nog aan bij grote standerdmolens of staakmolens in België.
Een poldermolen (ook wel watermolen genoemd, maar die naam geeft verwarring) is een windmolen die water van een lager niveau naar een hoger niveau verzet. Dit type molen komt vooral voor in de poldergebieden van Midden- en West-Nederland. Ook in Vlaanderen hebben poldermolens gestaan, onder meer in De Moeren in West-Vlaanderen.
Anders dan de industriemolen bijvoorbeeld een korenmolen, een papiermolen of een zaagmolen waar de bewerking en productie van materialen een verkoopbaar product oplevert, is de poldermolen wellicht het enige type molen waar geen direct gewin voor de molenaar verkregen wordt. De poldermolen is meestal in het bezit van een waterschap, dat de molenaar voor bewezen diensten beloont.
Bij een poldermolen is het aangedreven werk (de vijzel of het scheprad) vast opgesteld. Bij een houten achtkante poldermolen is de kap draaibaar en bij een wipmolen en spinnenkop het bovenhuis, waardoor de wieken op de wind gekruid worden. Bij de spinnenkopmolen is de ondertoren lager en de kop hoger in vergelijking met de wipmolen. De grootte van de molen is niet bepalend, kleine wipmolens zijn kleiner dan grote spinnenkopmolens. De tjasker is nog kleiner, rust op een paal of bok en is geheel draaibaar. Ook is er nog een weidemolen, die zichzelf op de wind zet.
Een molenaar (in verschillende dialecten en ook wel in het Nederlands mulder) is iemand die zich bezig houdt met het malen van iets op een molen. Meestal wordt er iemand mee aangeduid die graan vermaalt tot meel. Het is al een eeuwenoud zelfstandig beroep. Meestal werd het maalbedrijf op een wind- of watermolen van vader op zoon overgedragen.
Een korenmolen was vroeger een bijna onmisbaar onderdeel van de voedselvoorziening van een dorp waardoor de korenmolenaar in de dorpsgemeenschap een belangrijke positie innam.
In veel gevallen was de molenaar pachter van een korenmolen en was de lokale adel, een gasthuis of het stadsbestuur eigenaar van de molen. Toch waren oudtijds veel molenaars eigenaar van de molen die ze bemaalden. Poldermolenaars waren in dienst bij het waterschap waarin de molen stond. Meestal konden deze molenaars van hun loon niet rondkomen en verhuurden zij zich in de zomer (als poldermolens toch wegens watertekort buiten werking waren) als boerenknecht. Bij een poldermolen kon tijdens het malen paling gevangen worden. Sommige molens hebben bij het scheprad in de krimpmuur hiervoor een gat waar de paling inzwemt.
Een rosmolen is een molen waarbij de aandrijvingkracht wordt geleverd door een paard (ros) of een ezel. In het verleden waren er boerderijen die zelf een rosmolen hadden maar meestal stond er in een dorp een grotere rosmolen, vaak aangedreven door twee paarden.
Het principe van het malen is hetzelfde als bij andere molens. De rosmolen werd voor diverse doeleinden gebruikt: het malen van graan tot meel, het uitpersen van zaden tot olie of ook bemaling van water. Molens waar olie werd geperst werden ook oliemolens genoemd.
De grotere rosmolens waren bouwsels waarin de molenstenen over elkaar rolden of schuurden, terwijl het paard of het stel paarden buiten het bouwwerk liep. De aandrijving gebeurde dan via een balk die aan de top van het dak bevestigd was en waaraan verticaal naar beneden een 'boom' bevestigd was waaraan beneden een tandwielmechanisme was gemaakt.
Een noria is een eenvoudige pomp bedoeld voor irrigatie. De werking is eenvoudig: een rad met emmers o.i.d. eraan bevestigd, draait rond. Tijdens het ronddraaien scheppen de emmers water uit de bron. Eenmaal op de juiste hoogte aangekomen, worden de emmers gekanteld en wordt de inhoud ervan uitgegoten in een aquaduct, om verder getransporteerd te worden.
Er bestaan drie soorten noria's:
Het eerste type wordt aangedreven door een dier (meestal een paard, ezel of os). Dit type is dus een rosmolen. De emmers zijn aan het wiel bevestigd of hangen aan een ketting tot in de bron enkele meters lager.
Het tweede type wordt door de wind aangedreven en is dus een windmolen.
Het derde type is een waterrad dat in beweging wordt gezet door de stroming van een rivier. Het water wordt uit de rivier zelf geschept. Het is een onderslagmolen.
als stellingmolen op een zaagschuur, hierbij dient de stelling om de molenaar in staat te stellen de krui-inrichting en de wieken van de molen te bereiken.
In 1594 werd door Cornelis Corneliszoon van Uitgeest de krukas met de windmolen gecombineerd tot de eerste houtzaagmolen. Hierdoor wordt de rondgaande beweging van de wieken omgezet in een op en neer gaande beweging van het zaagraam. De smeedijzeren of stalen krukas heeft in de regel drie krukken, die onder een hoek van 120° ten opzichte van elkaar staan. Er zijn ook enkele krukassen met twee krukken of vier krukken.
De Union Mill werd in 1814 gebouwd door de molenmaker James Russell uit Cranbrook. De eerste eigenaresse was Mary Dobell. Haar zoon werkte in de molen tot hij in 1819 failliet werd verklaard. Een groep crediteuren (union) nam de molen over, die daarna bekend werd als de Union Mill. In 1832 werd de molen gekocht door John Russell. Zijn familie bleef vijf generaties in de Union Mill werkzaam.
Een molensteen is een ronde steen die onder andere in windmolens en watermolens wordt gebruikt voor het malen van granen en andere producten, zoals boekweit, erwten en bonen, lijnkoeken en eikenschors. Verder voor het pellen van gerst (pelstenen), het openbreken van oliehoudende zaden (kantstenen).
Molenstenen hebben, afhankelijk van de toepassing, verschillende vormen en zijn op een andere manier bewerkt.
Maalstenen: In een korenmolen wordt het graan tot meel vermalen of gebroken door middel van twee (een koppel) molenstenen of maalstenen. Het scherpsel tussen de stenen kan, afhankelijk van het te malen product, verschillende patronen hebben. Voor het uitzetten van een nieuw scherpsel op een steen wordt een houten mal gebruikt. Om een maalsteen zitten twee ijzeren banden die voorkomen dat de steen in stukken uit elkaar kan vliegen. De stenen zijn voorzien van een rond gat, waardoorheen de steenspil steekt. De ronddraaiende steen, de zgn. loper, heeft aangrijpingspunten (meestal vier of twee, soms drie) voor de rijn die hem met de steenspil verbindt.
De tjasker is een der kleinste windmolens in Nederland en is ontwikkeld in Friesland.
Er zijn twee typen tjaskers: de paaltjasker en de boktjasker. Bij de paaltjasker wordt de molenas ondersteund door een paal en bij een boktjasker ligt de voorkant van de molen op een houten bok. De paaltjasker maalt het binnenwater via de buitenringsloot en de binnenringsloot naar het binnenwater of andersom. De boktjasker maalt het water uit het binnenwater via de vijzelkom naar de buitenringsloot, die op het buitenwater uitkomt. Alleen de boktjasker heeft een kruibaan voor het kruien van het wiekenkruis op de wind. De paaltjasker wordt met behulp van een ketting op de wind getrokken.
Oliemolens zijn industriemolens speciaal gebouwd om uit oliehoudende zaden (raapzaad, koolzaad, aardnoten en lijnzaad) olie te persen. De eerste door de wind aangedreven oliemolen in Nederland, De Zee Munnik, werd in 1566 in Harlingen gebouwd. Daarvoor waren er rosmolens voor het winning van de olie.
In Nederland werden oliemolens met name in de Zaanstreek gebruikt voor de fabricage van verf, een samenstelling van lijnolie met diverse pigmentpoeders. In de landelijke gebieden in het oosten en zuiden werd uitsluitend voor lokaal gebruik olie gewonnen uit ter plaatse geteelde gewassen voor bakken en braden van voedsel en als brandstof voor olielampjes.
Een banmolen of dwangmolen, was een molen waar de naburige boeren verplicht waren hun graan te laten malen. Vaak waren deze molens eigendom van de plaatselijke heer of een andere hogere autoriteit, zoals een abdij. Het feodale recht van molendwang is in West-Europa in de twaalfde eeuw ontstaan. Het doel van deze molendwang was een deel, bijvoorbeeld een tiende, van (de waarde van) het graan als belasting te kunnen innen.
De Grafelijke Korenmolen is een torenmolen in Zeddam in de Nederlandse provincie Gelderland. Deze molen is naar alle waarschijnlijkheid de oudste nog bestaande windmolen in Nederland.
Naar alle waarschijnlijkheid is de molen vóór 1441 gebouwd. Uit groeiringenonderzoek is gebleken dat het rechtervoeghout in de kap afkomstig is van een boom die voor 1440 gekapt is. Tot in de 20e eeuw behoorde de molen toe aan de heren en graven van Kasteel Huis Bergh. In 1839 werd de inrichting van de molen gemoderniseerd. Nadat de molen in de 20e eeuw in particuliere handen kwam dreigde sloop. In 1929 werd de molen echter ondergebracht in een stichting. De molen werd in 1963, 1974, 1991 en 2005 gerestaureerd en maalt thans op vrijwillige basis graan. De molen heeft twee koppel maalstenen.
Oorspronkelijk stond deze molen in Waregem en was daar als Hoogmolen bekend, al zeker sinds 1512. De molen functioneerde tot 1948, en verhuisde in de jaren 1972-1975 naar een plek in Huise waar vroeger een stenen grondzeiler stond, Cnuddes molen, die in 1851 afbrandde.
De Schoolmeester te Westzaan is de laatste papiermolen ter wereld die op windkracht functioneert. De molen staat aan de doodlopende oude Guisweg en aan de Gouw en is zichtbaar vanaf Rijksweg 8.
De molen werd oorspronkelijk in 1692 gebouwd en is tegenwoordig nog dagelijks in gebruik. Er wordt op ambachtelijke wijze Zaansch Bord, een papiersoort, vervaardigd. De eigenaar is sinds 1976 de Vereniging De Zaansche Molen. De molen is als zeskant opgetrokken, een zeldzaamheid, slechts zeven andere molens in Nederland hebben ook een zeskante constructie.
De molen is gelegen op de Graaf Jansdijk en is gebouwd vóór 1681, want uit dat jaar stamt de eerste schriftelijke vermelding er van.
In de loop der eeuwen zijn meerdere ingrijpende onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd. Op het vangwiel staat bijvoorbeeld het jaartal 1746. De jaartallen 1705, 1733 en 1770 zijn door diverse molenaars in een der balken gekerfd.
In 1925 werd de molen hersteld, maar in 1927 werd ze stilgelegd. In 1928 werd ze aangekocht door Les Amis de la Commission Royale des Monuments et des Sites, die haar voor sloop wilde behoeden. In 1939 werd ze, als eerste molen in België, uitgeroepen tot beschermd monument.
Een watermolen is een molen die de stroming in een beek of rivier door middel van een waterrad omzet in rotatie-energie, die nuttig kan worden gebruikt voor het malen van graan of het persen van olie.
De energie kon ook gebruikt worden voor andere industriële toepassingen: het bewerken van metaal als (ijzer, koper), vervaardigen van papier (papiermolen), en in de textielnijverheid, zoals een volmolen.
Een molen die in zijn geschiedenis zowat alle functies vervulde is de IJzerkotmolen in de Zwalmvallei, België. Deze was achtereenvolgens ijzermolen, kopermolen, papierfabriek, olieslagerij, graanmolen en uiteindelijk brouwerij.
De molens van Kinderdijk betreffen negentien molens in het noordwesten van de Alblasserwaard, een streek in de provincie Zuid-Holland. Alhoewel ze worden aangeduid als behorend tot het dorpje Kinderdijk (gemeente Nieuw-Lekkerland) ligt één molen net daarbuiten (De Blokker), in de gemeente Alblasserdam. Het gaat om poldermolens, die een molengang vormen en een grote (ook internationale) toeristische trekpleister zijn. Alle negentien molens van het complex zijn eigendom van de Stichting Werelderfgoed Kinderdijk. Sinds 1997 staan ze op de Werelderfgoedlijst van UNESCO en het gebied is tevens een beschermd dorpsgezicht. De molenrijen zijn slechts te voet of per fiets goed te bezichtigen. Een van de molens, vrij dicht bij het bebouwde gedeelte van Kinderdijk, is ook van binnen te bezichtigen (in de winterperiode alleen in het weekend).
De molens bij Kinderdijk zijn gebouwd vanaf het einde van de veertiende eeuw, maar de overblijvende molens dateren uit 1738 en 1740.
Maalvaardigheid is een term die aangeeft in hoeverre een molen in staat is om te malen. Daarvoor moet de constructie van de molen in goede staat zijn en de werktuigen, zoals de maalinrichting, de inrichting voor het verplaatsen van water (poldermolen), of het slaan van olie (oliemolen) moeten werken.
Bij poldermolens die wel maalvaardig zijn, maar waarvan de historische waterlopen door het veranderde landschap of het veranderde polderpeil niet meer functioneel zijn, worden de waterlopen soms zodanig veranderd dat de molen hetzelfde water rondpompt. Men noemt dit maalvaardig in circuit. Zo wordt voorkomen dat de conditie van de molen door stilstand achteruitgaat, terwijl vijvers en sloten baat hebben bij water dat niet stilstaat.
Na het houden van een succesvolle tentoonstelling door Vereniging De Zaansche Molen in 1925 bleek de behoefte aan een molenmuseum. De oprichting werd versneld door het beschikbaar komen van Het-huis-met-de-ijzeren-brug. Door de bouw van het Koogerpark moest dit huis wijken. Na dat inwoners van Koog aan de Zaan hiertegen bezwaar maakten werd het verplaatst naar de rand van het park en beschikbaar gesteld aan de Zaansche Molen als molenmuseum. Op 24 mei 1928 werd het museum geopend door Prins Hendrik.
Een tredmolen is een molen die door spierkracht van mensen of dieren in beweging wordt gebracht. De aandrijving bestaat uit een groot rad met treden. De treden zitten aan de binnenkant of de buitenkant. Door in of over het rad te lopen wordt de tredmolen aangedreven. Kenmerkend voor de tredmolen is dat de looprichting altijd (schuin) omhoog is en het gewicht van mens of dier wordt verplaatst. De zwaartekracht speelt bij de tredmolen een belangrijke rol, dit in tegenstelling tot de rosmolen.
De kap van een bovenkruier ligt los op de romp van de windmolen en kan door het kruiwerk 360 graden draaien. De draaibare kap werd in de 15e eeuw uitgevonden. In de kap ligt de bovenas met het bovenwiel.
De bovenkant van de kap is gedekt met Kalenbergerriet, schaliën, gepotdekselde planken, koperen platen of bestaat uit hout met dakleer. Alleen dit inlandse riet is geschikt als kapbedekking vanwege de fijnheid, waardoor het zeer duurzaam is. Ook is dit riet naar de top toe spits. Het riet wordt vastgezet met touw, omdat ijzerdraad te glad is en het riet er daardoor tussen uit kan glijden en ook omdat door de zuren uit het riet ijzerdraad te sterk aangetast wordt.
De voorkant van de kap wordt het voorkeuvelens genoemd en de achterkant het achterkeuvelens. De driehoekige bovenkant boven het achterkeuvelens wordt het wolfsdak genoemd. De driehoekige voorkant van de kap boven de askop is gepotdekseld en dit deel heet het stormschild. Onder de askop zit de windpeluw met het steenbord of de steenbeugel en daaronder de baard. Op de windpeluw ligt het steenbed. De baard beschermt het kruiwerk onder de windpeluw tegen weersinvloeden. Aan weerskanten van de askop zitten de uitneembare storm- of windluiken van waaruit men bij de askop kan komen. Naast de stormluiken zitten de zwaarden. De bovenas ligt met de hals op het halslager dat ondersteund wordt door het steenbed. Aan weerszijden van de hals zitten de weer- en keerstijl. Op de keerstijl zit de wrijfklamp, waardoor de as tijdens het vangen niet naar rechts kan rollen.
De enige watermolen op het grondgebied van Sint-Jozef, gedeeltelijk althans, want het andere deel ligt op het grondgebied van Malderen. Vermoedelijk omstreeks 1390 gebouwd, vermeld op 10 januari 1391 in de wilsbeschikking van Jan van Marselaer, die de molen te "Coevoirde" gebouwd had. De benaming Koevoet verschijnt voor het eerst in een handschrift van het jaar 1329 als Covorde.
Hij is gelegen aan de Bontestraat te Steenhuffel en werd in de jaren '80 beschermd als monument. Een waardevolle molenaarswoning sluit op de Marselaersmolen aan. De maalinrichting is nog steeds aanwezig.
Hij is gelegen aan de Watermolenstraat te Steenhuffel, met het kasteel Diepensteyn aan de overkant van de straat. De Diepensteynmolen is een watermolen die gedateerd is "1795", maar wordt reeds op die plaats vermeld in 1279. Het woonhuis werd gerestaureerd en binnenwerk van de molen werd geïntegreerd in het gebouw. Sluiswerk en waterrad zijn verdwenen; de bakstenen sluismuren en strekdam zijn nog aanwezig.
Hij is gelegen in Herbodin te Malderen. De molen zou twee raderen hebben gehad, één op grondgebied Londerzeel en één in Malderen, een graanmolen en een oliemolen. In 1780 werd de watermolen herbouwd met slechts één rad.
Het beleg duurde van april tot half september en resulteerde in de inname van 's-Hertogenbosch door de Republiek onder leiding van stadhouderFrederik Hendrik van Oranje. De stad was belangrijk vanwege de strategische ligging. Het was een van de sterkste schakels in de Spaanse omsingeling van de Republiek. Door haar aanzien was een verovering daarom goed voor het prestige van de Republiek en de stadhouder. Spanje ondervond dat jaar problemen en dat bood de mogelijkheid voor deze gewaagde onderneming.
De belegering was moeilijk voor de belegeraars vanwege het drassige gebied rond 's-Hertogenbosch. Met de aanleg van dijken, kanalen en molens werd dat probleem verholpen en werd het water door het Staatse leger als extra verdediging ingezet. Om de stad volledig te kunnen omsingelen werden op diverse plaatsen versterkte kampementen (kwartieren) ingericht. Deze kwartieren waren onderling verbonden door de circumvallatielinie die de stad afsloot en als verdediging diende tegen een mogelijk Spaans ontzettingsleger. Een contravallatielinie moest de belegeraars beschermen tegen het Bossche garnizoen. De stad werd voortdurend beschoten en vanuit de kwartieren werden approches gegraven om dicht bij de stad te komen om een bres in de vestingwerken te slaan.
Een pelmolen is een type molen waarin vroeger gerst tot gort (en later rijst) gepeld werd, om het kaf van de graankorrel te scheiden. Een pelmolen kan pas werken bij een windkracht van ten minste 5 Bft. De meeste pelmolens hebben naast pelstenen ook maalstenen, omdat er bij onvoldoende wind voor het pellen nog wel graan gemalen kan worden.
De eerste pelmolen werd in Nederland gebouwd in 1639. In 1708 stonden er aan De Zaan 35 gortpelmolens en rond 1750, de bloeitijd van de pelmolen, waren dat er 48. De wieken van een pelmolen hebben een diepe zeeg, omdat voor het pellen veel kracht nodig is. Er kan door de grote krachten ook makkelijk schade optreden. Daarom hebben molens die alleen pellen een bovenbonkelaar, omdat een gebroken kam makkelijker te vervangen is dan een gebroken staaf van een bovenrondsel.
Er is nog geen artikel of afbeelding voor deze maand/week/dag. U wordt uitgenodigd om op bewerk te klikken om er een toe te voegen.
Week 52
Een getijdenmolen wordt aangedreven door het tij. Bij vloed wordt een bassin gevuld en bij eb geleegd. Wanneer het water uit het bassin vloeit, stroomt het langs de molen en zet daarbij het waterrad in beweging. Deze molens werden voornamelijk langs de kust gebouwd. Zij werden voor verschillende doeleinden gebruikt. Tegenwoordig wordt het concept van de getijdenmolen gebruikt om bijvoorbeeld elektriciteit op te wekken.
In de provincieZeeland zijn nog verschillende resten van dit type molen te vinden: 't Soepuus in Goes en de Getijdenmolen Middelburg in Middelburg. In Middelburg resteert het pand en is in het voormalig bassin een park aangelegd met de naam Molenwater. Daarnaast bevinden er zich nog resten van een getijdenmolen te Sas van Gent.
Een kruitmolen werd vroeger gebruikt voor het maken van buskruit. Er waren rosmolens voor het maken van kruit en water- of windgedreven kruitmolens.
De kruitmolen had net als een oliemolen stampers en kantstenen op een doodbed. De stampers hadden geen ijzeren delen in verband met explosiegevaar bij vonken.