Russische constitutionele crisis van 1993

Witte Huis voor de crisis
Witte Huis in oktober 1993

Tijdens de Russische constitutionele crisis van 1993 stonden de Russische president Boris Jeltsin en het Russische parlement onder aanvoering Aleksandr Roetskoj en Ruslan Chasboelatov lijnrecht tegenover elkaar.

Jeltsin had op 23 september 1993 het parlement, de Opperste Sovjet van de Russische Federatie, ontbonden. Volgens de toenmalige grondwet was dat echter niet mogelijk. Jeltsin beriep zich op de uitslag van een referendum dat in april 1993 onder de Russische bevolking was gehouden. In reactie daarop begon de Opperste Sovjet een afzettingsprocedure tegen hem en benoemde tijdelijk vicepresident Aleksandr Roetskoj tot de nieuwe president.

Uiteindelijk besliste Jeltsin het conflict in zijn gelijk door militaire middelen in te zetten. Het Witte Huis werd door tanks van de Taman-divisie in brand geschoten. Tijdens de Russische constitutionele crisis vonden in Moskou de bloedigste straatgevechten plaats sinds de Russische Revolutie in 1917. Volgens officiële schattingen van de regering (de winnende partij) vielen er 187 doden en 437 gewonden. Onbevestigde communistische bronnen (de verliezende partij) spraken van tot tweeduizend doden. Opvallend is dat de twee aanvoerders van de parlementaire partij maar korte tijd hebben vastgezeten. Al enige maanden later kregen zij gratie.


Developed by StudentB