Semipermeabiliteit kan vertaald worden met halfdoorlatendheid of halfdoorlaatbaarheid. Het is een term die met name in de biologie en de scheikunde wordt gebruikt om de eigenschappen van een membraan te beschrijven dat sommige moleculen doorlaat en andere niet. Als gevolg van concentratieverschillen kan osmose ontstaan. Het mechanisme achter het proces dat sommige stoffen wel en andere niet doorlaat kan verschillen per membraan.
In niet-verhoute planten speelt de semipermeabiliteit van de celmembraan een belangrijke rol in de stevigheid van de plant. De hoge concentratie opgeloste stoffen in de cel kan de celmembraan niet passeren, watermoleculen wel. Watermoleculen zullen van buiten de cel naar binnen bewegen, en daar druk opbouwen, de turgordruk, die de cel zijn stevigheid geeft.
Een belangrijke toepassing van een semipermeabele membraan is te vinden in de nierdialyse. Afvalproducten in het bloed passeren, net als in de gezonde nier, een semi-permeabel vlies, net zo lang tot de concentratie afvalproducten aan beide zijden van het vlies gelijk is. Andere bestanddelen, zoals de meeste eiwitten en bloedcellen kunnen de membraan niet passeren. Doordat er aan de ene kant van het vlies een spoelvloeistof wordt geleid, wordt het bloed van afvalstoffen ontdaan, maar blijven de nuttige stoffen daarin bewaard. De scheiding tussen afvalstoffen en nuttige stoffen vindt vooral plaats op basis van molecuulgrootte.
Over het precieze begrip semipermeabel zijn de meningen verdeeld. Volgens sommigen betekent het dat de membraan selectief doorlaatbaar is voor bepaalde stoffen. Volgens anderen betekent het dat de membraan alleen passeerbaar is voor watermoleculen en kleine ongeladen moleculen zoals zuurstof, stikstof en kooldioxide.