De Staten-Generaal van de Nederlanden was tussen 1464 en 1796 een college waarin afgevaardigden van de Provinciale Staten van de gewesten van de Nederlanden samenkwamen. Oorspronkelijk bestond de vergadering uit vertegenwoordigers van de Staten of standen van de zeventien provincies, die door de Bourgondische hertogen en later de Habsburgse landsheer werden samengeroepen, bijvoorbeeld wanneer deze landheren in geldnood zaten en een belasting (bede) moest worden toegekend. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog splitste de Staten-Generaal in een opstandige noordelijke vergadering en een zuidelijke pro-Spaanse koningsgezinde vergadering. Na de onafhankelijkheid van de Republiek der Verenigde Provinciën groeide de rol van de Staten-Generaal in de Noordelijke Nederlanden, en werd ze het hoogste orgaan van de Unie; in de Zuidelijke Nederlanden werd het college echter zelden nog bijeengeroepen.