Stuiver

Stuiver uit 1980, muntzijde, muntmeesterteken Haan met ster
Stuiver uit 1980, Juliana, kopzijde.
Bergse munt van 3 Stüber (1806)
Provinciale zilveren stuiver van Gelderland uit 1785. Vanwege de pijlenbundel op de voorzijde werd dit type stuiver doorgaans "bezemstuiver" genoemd.
Zinken stuiver uit WOII

Een stuiver is een voormalig Nederlands muntstuk met een waarde van 1/20 gulden. Deze waardeverhouding bestaat sinds de invoering van de carolusgulden en de stuiver door Keizer Karel V in 1521. De oudste bekende vermelding van de stuiver als muntstuk dateert echter van 1404. Volgens het Meertens Instituut is het woord ouder, er bestaat een vermelding in een geschrift uit 1404: stuversbroet voor 'een brood van een stuiver'. Etymologen leggen daarom een verband met het oude Duitse Stüber, dat oorspronkelijk 'afgeknot stuk' betekende.[1]

Stuivers werden in de Nederlandse koloniën, maar ook in meerdere Europese landen, gemunt en gebruikt. In Duitsland was Stüber of Stüver de naam van een kleine bronzen munt uit de 15e-19e eeuw, die eeuwenlang vooral in het Bergse Land in omloop was. In het Franse taalgebied was de patard in omloop, die met de stuiver vergelijkbaar was. Nadat de Nederlandse kolonie van Ceylon door de Engelsen was overgenomen werd daar van 1801 tot 1821 een munt geslagen die 'stiver' heette en als vervanging van de Oost-Indische stuiver fungeerde. Eenzelfde proces veroorzaakte invoering van de 'stiver' in Demerara-Essequibo, later bekend als Brits-Guiana. Daar werd de munt geslagen tussen 1809 en 1835. Het in 1999 voor het eerst geslagen muntstuk van 5 eurocent wordt in Nederland ook stuiver genoemd.[bron?]

  1. Meertens instituut

Developed by StudentB