Supergeleiding

Als gevolg van het Meissner-effect kan een magneet zweven boven een supergeleider.

Supergeleiding (vroeger ook suprageleiding genoemd) is het verschijnsel dat sommige materialen, onder een bepaalde, meestal zeer lage temperatuur of cryogene omstandigheden, geen elektrische weerstand meer hebben. Het verschijnsel is op 8 april 1911, in zijn laboratorium in Leiden, ontdekt door de natuurkundige Heike Kamerlingh Onnes.[1][2][3] In de jaren 80 en 90 van de 20e eeuw vond men ook supergeleiding bij veel hogere temperaturen, in keramische materialen.

Supergeleiding wil zeggen dat als er stroom op gang gebracht wordt in een gesloten kring die bestaat uit een supergeleidend materiaal, deze stroom ook zonder aangelegde elektrische spanning zal blijven rondlopen. Doordat een kringstroom een magnetisch veld opwekt kan men op deze manier een permanent magnetisch veld opwekken. Supergeleidende magneten vinden daarom veel toepassing, maar een groot nadeel is dat supergeleiding in de meeste materialen slechts bij bijzonder lage temperaturen optreedt, enkele graden boven het absolute nulpunt. Supergeleidende magneten moeten dus met grote en kostbare installaties worden gekoeld, meestal met vloeibaar helium.

  1. Martijn van Calmthout (28 januari 2011). Ontdekking supergeleiding was geen geluk bij een ongeluk. De Volkskrant. Geraadpleegd op 26 juli 2011.
  2. D. van Delft, P. Kes (september 2010). The discovery of superconductivity. Physics Today: p. 38 (American Institute of Physics). Geraadpleegd op 26 juli 2011.
  3. T. Können (29 april 2011). Cryostaatkunst. De Ingenieur 123 (7): p. 28—31 (Veen Magazines / KIVI NIRIA).

Developed by StudentB