Talud

(Buiten)talud van de Waddenzeedijk te Friesland. De dijk is van onder naar boven voorzien van een verschillende bedekking, basalt, asfalt en gras

Het talud (van het Franse talus, helling[1]), ook wel beloop, is het bouwkundig aangelegde schuine vlak langs een weg, spoor, watergang, dijk, naar een brug of tunnel waarmee een hoogteverschil wordt overwonnen tussen bouwwerk en maaiveld. Een talud kan een ophoging zijn of een ingraving.

De helling van een talud wordt weergegeven als de verhouding hoogte : aanleg (ofwel de tangens van de helling), waarbij voor de hoogte in Nederland meestal één wordt aangehouden. De hellingshoek is afhankelijk van de grondsoort of het bouwmateriaal, van bouwkundige- en veiligheidseisen en van de ruimte die ter beschikking staat. Iedere grondsoort heeft, afhankelijk van de cohesie en hoek van inwendige wrijving, een natuurlijk talud waarbij de grondsoort niet gaat schuiven. Bij zand is dit veelal 1 : 1 dus 45°, bij watergangen wordt meestal 1 : 1½ aangehouden. Bij spoorwegen of dijken worden, in verband met bouwkundige eisen, flauwere hellingen aangehouden, bijvoorbeeld 1 : 3. Door een flauwere en dus langere helling bij een zeedijk, breken hogere golven voordat ze daadwerkelijk de dijk bereiken en wordt het dijklichaam minder zwaar belast. De verhouding van de maximale golfhoogte gedeeld door de lokale diepgang is ongeveer 0,75.[2] Bij de oprit naar een brug voor auto- of treinverkeer moet rekening worden gehouden met maximaal toegestane stijgingspercentages. Vaak wordt een talud bekleed met bijvoorbeeld gras of stortsteen, wat het afschuiven helpt tegengaan.

Bij aanleg van infrastructuur in bebouwde gebieden is vaak onvoldoende ruimte om een natuurlijk talud te realiseren, dan wordt met bouwkundige verstevigingen gewerkt, bijvoorbeeld wapening.

  1. Etymologie Bank––TALUD - (HELLING)
  2. Leo H. Holthuijsen (2007). Waves in oceanic and coastal waters. Cambridge University Press, Cambridge. ISBN 978-0-511-26782-6.

Developed by StudentB