In de taalkunde houdt transitiviteit in of een werkwoord al dan niet een een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp met zich mee brengt.[1]
Een overgankelijk werkwoord of transitief werkwoord is een werkwoord dat een lijdend voorwerp en soms een meewerkend voorwerp bij zich kan hebben.
Of:
De betekenis van het werkwoord gaat over op die van het lijdend voorwerp. Als dat niet het geval is, dan is er sprake van een onovergankelijk werkwoord of intransitief werkwoord.
Als er naast een lijdend voorwerp ook een meewerkend voorwerp mogelijk is, dan is er sprake van een ditransitief werkwoord.
Sommige werkwoorden zijn zowel overgankelijk als onovergankelijk (ambitransitief). De betekenis is dan vaak anders.