De vergeving of vergiffenis van zonden is het kernpunt van het christendom.
Volgens het christelijk geloof leeft ieder mens sinds de zondeval van nature in zonde, en bestaan er op aarde sindsdien geen louter "goede" mensen, hoewel de katholieken geloven dat Maria, de moeder van Jezus, niet onderhevig was aan de erfzonde, en dus geen zonde heeft gedaan. Aangezien God volgens de Bijbel echter een hekel heeft aan zonde, is er sinds de zondeval volgens de christelijke leer een kloof tussen God en mensen ontstaan. Om weer een goede relatie met God te hebben, heeft een mens daarom vergeving van zijn zonden nodig.
Volgens de Bijbel is de dood de straf die de mens verdient voor haar zonden. Vergeving kan echter plaatsvinden door Gods zoon, Jezus Christus. Overeenkomstig het Oude Testament waarin een lam (of een ander gezond dier) werd geofferd om vergeving voor zonden te krijgen, offerde Jezus zichzelf op. Doordat hij na drie dagen weer verrees uit de dood, was dit het teken dat hij de dood (en dus de straf op de zonde) had overwonnen.
Volgens Johannes 1:29, is Jezus dan ook Het Lam Gods dat de zonde van deze wereld wegdraagt. Deze vergeving wordt niet verdiend door goede daden te doen, maar is het resultaat van genade van God voor iedereen die dit gelooft en ernaar wil leven.
In het Nieuwe Testament wordt onder meer door Jezus Christus herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat mensen die vergeving van zonden nodig hebben om weer dicht bij God te komen. Het woord vergeving komt dan ook vele malen in het Nieuwe Testament[1] voor:
In de Rooms-Katholieke Kerk worden doodzonden alleen vergeven in de biecht door een geldig gewijde priester. Men kan vergeving van dagelijkse zonden verkrijgen door een berouw of goede werken te verrichten.[2]