Willem Frederik Hermans

Willem Frederik Hermans
Willem Frederik Hermans (foto: Roland Gerrits, 1986)
Willem Frederik Hermans (foto: Roland Gerrits, 1986)
Algemene informatie
Pseudoniem(en) Pater Frater B.I.M. Boefjes O.F.M., Age Bijkaart, G. van Grijnen, W.F. Hermans-Bernards, Dirk Hosselaar, Camille Houckaert, Fjodor Klondyke, OAS, Pater Anastase Prudhomme S.J., Sita van de Wissel, L.A. de Witt, Prof. Dr. B.J.O. Zomerplaag[1]
Ook bekend als W.F. Hermans
Geboren 1 september 1921
Geboorte­plaats Amsterdam
Overleden 27 april 1995
Overlijdensplaats Utrecht
Land Vlag van Nederland Nederland
Werk
Jaren actief 1940-1995
Genre Poëzie
Roman
Novelle
Essay
Polemiek
Column
Bekende werken De tranen der acacia's
Het behouden huis
De donkere kamer van Damokles
Mandarijnen op zwavelzuur
Nooit meer slapen
Au pair
Dbnl-profiel
(en) IMDb-profiel
Website
Canon van de Nederlandse letterkunde
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Willem Frederik Hermans (Amsterdam, 1 september 1921Utrecht, 27 april 1995) was een Nederlands schrijver van vooral romans, novellen en beschouwend proza. Typerend voor Hermans' werk zijn de hechte literaire constructie en de samenhang tussen vertelwijze, intrige en thematiek, die in essentie kennistheoretische opvattingen behelst. De bekendste van zijn dertien romans zijn De donkere kamer van Damokles en Nooit meer slapen. Meer dan de romans lopen de verhalen uit zijn zes novellebundels uiteen van fantastische of surrealistische tot vrijwel strikt autobiografische vertellingen; beide prozavormen bevatten soms ook satirische elementen. Eveneens was hij een fel en humoristisch polemist, met Mandarijnen op zwavelzuur als sprekendste titel. Hermans, behalve schrijver ook doctor in de wis- en natuurkunde (fysische geografie), weigerde de P.C. Hooft-prijs 1971. Hij werd in 1977 bekroond met de Prijs der Nederlandse Letteren. Hermans wordt met Gerard Reve en Harry Mulisch gerekend tot De Grote Drie, de drie belangrijkste naoorlogse Nederlandse auteurs.

In de jaren dertig werkte Hermans mee aan de schoolkrant van het Amsterdamse Barlaeus-gymnasium, waarvan hij ook even hoofdredacteur was. Tijdens de bezetting vulde hij het eerste van vier aanmeldingsformulieren voor de Nederlandsche Kultuurkamer in, maar het is onduidelijk of hij de inschrijving voltooide; in 1943 weigerde hij de loyaliteitsverklaring te tekenen en moest daarom zijn studie fysische geografie staken. In november 1950 studeerde hij alsnog af.

In de bezettingsjaren schreef hij poëzie en - veelal surrealistische - korte verhalen en romans. De oorlogsperiode zelf vormt de achtergrond van drie bekende werken: de roman De tranen der acacia's uit 1949, de novelle Het behouden huis uit 1952 en De donkere kamer van Damokles uit 1958. Deze laatste titel werd door vele critici als een meesterwerk ontvangen en leverde hem nationale erkenning op. De drie novellebundels Moedwil en misverstand uit 1948, Paranoia uit 1953 en Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen uit 1957 vestigden Hermans' reputatie als belangrijk schrijver van kort proza. De voorpublicatie van de roman Ik heb altijd gelijk in 1951 bracht Hermans in opspraak: een proces over belediging van het katholieke volksdeel eindigde in 1952 met vrijspraak.

Na zijn doorbraak concentreerde Hermans zich meer op zijn wetenschappelijke werk en schreef onder meer het boek Erosie in 1960. Het bijwonen van twee wetenschappelijke bijeenkomsten, in 1960 en 1961 gehouden in Noord-Scandinavië, vond een literaire neerslag in Nooit meer slapen uit 1966, dat als een van zijn beste werken wordt beschouwd. Als polemist paarde hij een scherpe argumentatie aan sarcasme en een groot gevoel voor humor; de populariteit van de polemiekenverzameling Mandarijnen op zwavelzuur uit 1964 overleefde de kwesties die erin aan de kaak werden gesteld. Enkele essays uit deze jaren getuigden van Hermans' interesse voor de filosoof Ludwig Wittgenstein. In de Weinreb-affaire(s) (1969-1976) waarin hij zich vastbeet ontmaskerde Hermans de naamgever als een collaborateur wiens rehabilitatie voorkomen diende te worden; het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie beslechtte de kwestie met een voor Weinreb vernietigend rapport. Hermans publiceerde in 1971 nog een laatste oorlogsroman, Herinneringen van een engelbewaarder.

Hermans' functioneren aan de Rijksuniversiteit Groningen werd onderwerp van een onderzoek, dat hem vrijpleitte van plichtsverzuim; toch liet hij zich in 1973 afkeuren[2] en vestigde zich te Parijs. In de loop van de jaren zeventig, toen onder meer de satirische roman Onder professoren verscheen, nam de kritische waardering af. Verwijten betroffen herhaling, gemakzucht en het vallen voor de verleiding op een makkelijke manier veel geld te verdienen. Ook de weinig genuanceerde standpunten uit Hermans' dagbladstukken konden niet op algemene waardering rekenen, culminerend in de ophef rond zijn officieel bezoek aan Zuid-Afrika in 1983, waarmee hij de culturele boycot tegen het apartheidsregime negeerde. Later nam de waardering weer toe: de roman Een heilige van de horlogerie werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs 1988. Au pair uit 1989 is Hermans' laatste omvangrijke roman en zijn enige die in Parijs speelt. In 1991 vestigde Hermans zich in Brussel. Zijn Boekenweekgeschenk van 1993, In de mist van het schimmenrijk, is gebaseerd op een nooit gepubliceerd manuscript uit - en over - de oorlog. Ten tijde van zijn overlijden in 1995 legde Hermans de laatste hand aan de korte roman Ruisend gruis, die aansluit bij het surrealisme van zijn vroege verhalen.

  1. Wim Hazeu, Het literair pseudoniemen boek, z.pl.: De Bijenkorf, 1987, p. 133
  2. https://www.rtvnoord.nl/nieuws/148742/rug-zorgde-voor-uitkering-van-wf-hermans

Developed by StudentB